Als kind werd hij, met goedkeuring van zijn vader, geslagen door zijn leraar, die dacht dat hij dingen overschreef uit boeken.
(gepubliceerd in motorblad Promotor, 2017)
Potdomme, de twee Drentse motorhotels die ik op internet kan vinden zitten vol. ‘En ik had je zo graag de sfeer willen laten proeven,’ zeg ik sip. Vriendin B. denkt in oplossingen. ‘Dan nemen we toch iets dat op een motorhotel lijkt?’
Dat moet dan maar. Op Booking.com vinden we een soort schuur die ’t Middelkamp heet, in het gehucht Roswinkel. Ik krijg een biker-achtig gevoel bij de foto’s, dus dit wordt hem. Ik heb me voorgenomen twee dagen maximaal bikerig te doen: niet scheren, ook ’s avonds een zonnebril in mijn haar, bier in plaats van wijn. Maar dan moet de omgeving natuurlijk wel een beetje meewerken.
Op het terras van ’t Middelkamp zit een oudere man, die met zijn doorleefde gelaat en lange grijze haar een ouwe biker zou kunnen zijn. En jawel, hij kijkt goedkeurend naar mijn Honda X11.
‘Veul pk’s zekers?’
‘145,’ antwoord ik achteloos. ‘Maar er zit een power commander in, dus eigenlijk zijn het er meer.’
Nu hoort iemand te vragen wat een power commander is, zodat ik een typisch bikersverhaal kan opdissen. Maar helaas.
De grijsaard blijkt de uitbater van het zo te zien lege hotel. ‘Het is niet druk vandaag hè?’ vraagt B. bezorgd. ‘Kunt u wel van dit hotel leven?’
‘Ik zit altied vol!’ antwoordt onze gastheer, die zich voorstelt als ‘Herman van der A, met één A’. ‘En ach, ik heb andere ook inkomsten.’
‘Welke dan?’ vraagt de altijd hypergeïnteresseerde B.
Herman: ‘Ik schrijf toneelstukken.’
Dat klinkt niet heel biker-achtig, maar wel razend interessant. Dus ik roep: ‘Vertel!’
‘Ik heb er wel 75 geschreev’n,’ zegt Herman trots. ‘Nederland telt 9000 toneelverenigingen. Per jaar wordt mijn werk 500 à 600 keer opgevoerd. Als auteur krijg ik 100 tot 700 euro per voorstelling, afhankelijk van de zaalgrootte. Zo pak ik elk jaar gegarandeerd 70.000 à 80.000 euro.’
Maar het leven van de succesvolle toneelschrijver ging niet altijd over rozen. ‘Toen ik tien was moest ik een opstel maken. Ik kreeg een nul als cijfer. “Een kind van tien kan dat niet schrijven,” zei de leraar. De keer erna kreeg ik zelfs straf: een keiharde tik met een liniaal.’
‘Maar dat kán toch niet!’ zegt B. verontwaardigd.
‘Hier wel’, zucht Herman. ‘Op de ouderavond zei de leraar: “Herman bedriegt de boel.” Mijn vader antwoordde: “Geef hem de volgende keer ook maar een tik van mij.” Ik heb nog één opstel geschreev’n. Nou, ik kon mijn hand een week niet gebruiken.’
Ik, ongelovig: ‘Die leraar dacht dat je iets overschreef?’
Herman: ‘Ja. Maar we maakten het opstel in de klas. De leraar gaf het onderwerp vijf minuten van tevoren op. Het had bijvoorbeeld jouw Honda kunnen zijn. Ik was er echt ziek van. Op de middelbare school moet je wel es naar een toneelstuk, maar ik ben nooit gegaan. Nooit! Tot de toneelvereniging hier in het dorp een keer iemand tekort kwam. Ik was 23. Na vier Berenburg ging ik overstag. Maar ik was wel twee dagen van de kaart. Alles kwam weer boven.’
B., geraakt: ‘Heb je die leraar later nog wel eens gesproken?’
Herman: ‘Zes jaar geleden kwam een vrouw naar me toe. “Ik ben een dochter van meester Wijnands. Mijn vader heeft wel tien keer tegen me gezegd: neem me eens mee naar Roswinkel, want ik heb iets verschrikkelijk fout gedaan”.’
Ik: ‘En, hoe was dat weerzien?’
‘Dat kwam er niet. Ik had er ook geen behoefte aan. Nu kan het niet meer, want de man is al lang dood. Volgens zijn dochter was hij erg emotioneel als hij over me sprak. En weet je…’
B. en ik leunen naar voren. Herman, op plechtige toon: ‘Hij heeft alles over mijn carrière in een boek geplakt.’
Als Herman uit het zicht is zegt B.: ‘Heftig verhaal hè?’
Ik, de man-van-de-wereld: ‘Ja, maar klopt het wel? Mensen zeggen zoveel. Herman beweerde ook dat hij vol zit, maar ik zie niemand.’
Middenin de nacht worden we wakker van een oorverdovend lawaai: motoren, luide mannenstemmen, gebonk op de gang.
B., geeuwend: ‘Oké, dát verhaal klopt dus alvast.’