(Gepubliceerd in Promotor, juni 2019)
‘Een rockopera? Mwahh. Klinkt kitscherig. Is de regisseur Frank Lammers? Hm. Ja, hij speelde zeeheld Michiel de Ruyter, maar hij is ook van die lullige Jumbo-reclames. Gaat de voorstelling over wijlen motorcoureur Jack Middelburg? Oké, interessant. En het is op het TT-circuit? Waar we ook nog eens overhéén mogen rijden?’
Zo was de conversatie gegaan met mijn vriendin K. Vroeger ging ze vaak naar de TT met haar motorminnende vader. Een vader die er helaas niet meer is. Net als Jack Middelburg. Daar had ik in 1984 over gelezen in het motorblad van míjn vader, die een jaar na Middelburg overleed en mij zijn Honda CX500E naliet. Vijftien was ik toen.
Nu zijn we op een oud stukje TT-circuit en ziet een groepje zestigers hoe mijn geliefde poseert naast een ‘Jumping Jack’-affiche. Ze geeft de Jack op de poster een zoen.
‘Had je veertig jaar geleden moeten doen!’ roept een van de seniors. ‘Hij was er niet vies van hoor!’ De enige vrouw in het gezelschap grinnikt en knikt. ‘Zij kan het weten hè,’ zegt een andere man. ‘Ze was Jacks privéverpleegster als-ie weer eens wat gebroken had. En dat was vaak, haha.’
Man nummer drie – allen komen uit het Westland en kenden het fenomeen goed – grijpt in. ‘Er wordt vaak lollig over gedaan, maar met dat roekeloze rijden heeft Jack zijn lichaam wel stukje bij beetje vernietigd. Op het laatst kon hij bijna niet meer lopen.’
De eeuwige privérijder
‘Als Jack zijn zaakjes goed voor elkaar had gehad, en dus fabrieksmateriaal had gekregen, was hij heel gemakkelijk wereldkampioen geworden,’ zegt man twee op stellige toon. ‘Het talent van Max Verstappen had Jack ook. Zet Max volgend jaar in een Mercedes en hij is niet meer te verslaan.’
Maar Middelburg kreeg geen fabrieks-Japanner, want hij kwam uit Nederland, en Nederland was een te kleine afzetmarkt. Dus bleef hij privérijder, die zijn brood verdiende als kassenbeglazer en ook verder bepaald niet leefde als een topsporter.
‘Bier was het beste dieet,’ grijnst senior twee. Senior één: ‘Maar in het seizoen dronk Jack niet veel hoor. Het was al zwaar zat. Vrijdag liep-ie nog glazen te zetten, dan op de nachtboot naar Engeland, effe trainen en daarna de race, en maandag stond-ie weer bij ons op de steigers.’ Senior twee: ‘Jack heeft z’n hele leven op z’n tandvlees gereden. Maar wel een heel fijne gozer. Alleen maar gekkigheid en lol, maar in z’n hart: topgozer.’
Vuurwerk en Vanessa
Onder de indruk van de verhalen neem ik plaats op de tribune. ‘Nou Springende Sjaak, kom maar op,’ roept iemand achter me.
En daar komt hij. Matteo van der Grijn is een prima Jack, hoewel hij met zijn kale knar niet erg lijkt op de snorremans die ik van de oude foto’s ken. Er zijn ronkende motoren. En een band. En vuurwerk. En tientallen dansende meisjes. Niet supersynchroon, maar wat geeft het – zeker als ze in rode lingerie staan te springen.
Ik meen te begrijpen dat Middelburg zelfs met Vanessa heeft liggen rollebollen. Daar droomde ik destijds ook vaak van.
En ik begrijp vooral het Grote Verhaal. Dat van een, zo zegt Van der Grijn/Middelburg, ‘boerenlul die toevallig goed kan motorrijden’ en bij gebrek aan goed materiaal steevast de uiterste grens moet opzoeken van wat een ‘gewone’ motor kan.
Op 1 april 1984 ging Jumping Jack er op het stratencircuit in Tolbert voor de laatste keer overheen. Hij was 32.
Ik hou niet a priori van promiscue losbollen, maar op de terugweg naar Amsterdam merk ik dat ik Jack Middelburg in mijn hart heb gesloten.